Late herfstEen bundel verhalen voor de rijpere lezer. inhoud
Ik wil je iets over mezelf vertellen, zodat je me beter leert kennen. Het al lang geleden gebeurd en het is een raar verhaal, maar het is wel allemaal echt gebeurd, want ik heb het zelf meegemaakt. Het heeft heel veel invloed op me gehad en daarom noem ik het: Het verhaal van mijn levenHet gebeurde allemaal op een avond in de herfst. Zo'n avond dat het al vroeg donker is, met af en
toe een vlaag regen. Toen ik er bijna was begon het keihard te regenen. De laatste stappen rende ik en ik drukte door de
vaart de buitendeur open. Misschien vindt je het raar dat ik zomaar in een vreemd huis
rond loop, maar ik ben in deze buurt opgegroeid. Ik ken de mensen. De huizen staan open en met
een goede reden mag je altijd binnenkomen. Ik kreeg de wegenwacht aan de lijn en ze vroegen waar ik precies ben. Tsja, wat moest ik zeggen,
dat wist ik niet. Soms denk ik dat ik toen heel even het bewustzijn verloren heb. Maar ik herinner alles juist
glashelder; ik lig half op die lege zakken, half op de stenen vloer. Ik hoor de kelderdeur keihard
dichtslaan en dan is het pikkedonker. De hele kelder lijkt wel te draaien, net zoals wanneer je teveel
gedronken hebt, maar ik was heel helder. Er was ook een heleboel lawaai. Dat had ik nog nooit
meegemaakt. Het was een verschrikkelijke herrie. Ongeveer zoals zingende katten, maar anders.
Een varken dat gekeeld wordt kan ook zo schreeuwen, maar het leek toch meer op menselijke
stemmen. En er was ook een soort muziek, heel hard en ook heel ver weg. Het lijkt op het geluid dat
je hoort als je de radio niet goed afstelt, zodat je twee zenders door elkaar hoort. En dan snoeihard.
En ik was bang. Ik voel voorzichtig om me heen. Ik zit in het pikkedonker en ik weet zelfs niet waar de keldertrap
precies is. En dan voel ik opeens een arm, een hand. Warm en levend. Die rare geluiden zijn opeens
weg. Het is weer heel stil en ik voel me heel rustig. Later, half wakker voelde ik haar niet meer naast me. Ze was weg en ik lag met lege armen. Ik deed
mijn ogen open. Door het kelderraam valt groezelig wat licht. Het is halfduister. Waar zal ze zijn?
Slaperig keek ik rond. Door mijn halfgesloten ogen zag ik wat vormen. Was zij het? Ik wilde haar
weer zo lekker tegen me aan trekken. Ik strekte mijn handen naar haar uit , maar voelde alleen iets
hards en knokkigs, alsof ik naast een takkenbos lig. Ik opende nu mijn ogen helemaal en toen zag ik,
als een versleten voetbal, een schedel, met hole ogen en de grijnslach van de dood. Half in mijn
armen zag ik een skelet. Ik verkrampte. "Ik ben dood en dit is de hel”, schoot het in een flits door
me heen. Dit alles moet maar een paar seconden geduurd hebben. maar er schoot zoveel door mijn hoofd. En ook later heb ik zo vaak aan deze verschrikking teruggedacht, dat het veel langer leek te duren. Het volgende moment stond ik op. Ik maakte mijn kleren vast en ik keek nog eens goed rond.
Verder naar achteren zag ik een hoop met kleren liggen. Maar mijn voeten vonden de trap al en ik
rende omhoog, naar buiten, en ik zat al in de auto, startte en reed weg.. In de deuropening riep ik mijn vrouw: "Irene!". Ik verlangde zo om haar te zien. Ik liep met twee,
drie treden tegelijk de trap op, de slaapkamer in. Tsja, wat zou ik bij haar zoeken, na zo'n nacht. Ik
was haar nog nooit ontrouw geweest en wat moest ik nu zeggen? Ik wist zelf geeneens waar ik
vandaan kwam of wat ik gedaan had. Ik wou alleen maar bij haar zijn en haar vasthouden en me
veilig voelen tot ik weer helemaal rustig zou zijn. Het was hen volkomen duidelijk dat ik Irene vermoord had. Het waren mijn duim en
vingerafdrukken in haar hals. En de buren hadden die nacht ook ruzie gehoord en mijn stem
duidelijk herkent. Ik heb zeven jaar en TBS gekregen. Ze gingen er vanuit dat de TBS wel lang zou duren, want ik kwam heel onsamenhangend over. Ik zit hier dan ook alweer twaalf jaar. Ik krijg helemaal geen proefverlof, want er is niemand die me wil ontvangen. Dus eigenlijk ben ik nu gewoon op zoek naar een leuke vrouw die me wel bij haar thuis wil ontvangen. Jij misschien? Eerlijke mensenAlles is voor geld te koop. Gezondheid, geluk, liefde, noem maar op, echt alles is voor geld te koop. Maar voor het geld zelf zul je moeten werken. Dat zei mijn vader ook al: "Als je maar niet bang bent voor vuile handen, dan kun je alles krijgen wat je wilt". Ik ben dan ook nooit voor een eerlijk karwei teruggedeinsd. Ja, je moet niet bang zijn, dat is toch wel de sleutel tot succes. De laatste jaren heb ik me uit mijn zaken teruggetrokken. Ik woon nu in Zuid-Spanje, ver weg van
die sukkels in de polder. Mijn woning staat zo'n dertig kilometer uit de kust, in een mooi bergachtig
gebied. De toeristen die zich zomers op het strand laten verbranden zie je hier niet. Dus ik woon
lekker rustig. Mijn buren hier zijn lui uit een stuk, echt prettige mensen. Ik heb zelf van alles over Debarones uitgezocht, want ze is niet zo loslippig. Toch zal ik nooit een
cent aan haar verdienen want ze is heel gewiekst. Sindsdien kunnen we goed met elkaar opschieten want we vertrouwen elkaar absoluut niet. Ik ken geen betere basis voor een langdurige vriendschap. Af en toe ga ik met Debarones naar een corrida, een stierengevecht. We doen dan alsof we een
gefortuneerd echtpaar zijn en we hebben veel bekijks. Ik behandel haar dan ook met alle egards
want ze is een echte dame. Ik ben niet net zo verstandig geboren als ik nu ben. Ik heb van mijn fouten moeten leren. Geld
verdienen is natuurlijk wel leuk, maar je moet toch vooral de tijd nemen om het uit te geven, maar
dat heb ik pas later begrepen. Als jongeman was ik een romantische dwaas. Ik was met een leuke
vrouw getrouwd, en ik werkte voor ons beiden, om samen een gezin op te bouwen, een carrière, een
toekomst. Ach, wat hield ik van haar. Ze had rijke ouders, en we konden best van haar geld leven,
maar ze wilde leven van het geld dat ik verdiende. Ze wilde trots op me zijn. Ik vond dat een heel
romantisch idee. Ze was natuurlijk te gierig om haar eigen geld op te maken, maar dat snapte ik niet.
Ze steunde me ook in alles en gaf me het gevoel dat ze echt van me hield. "Gewoon stil zitten en
nooit kritiek, dan kom je vanzelf aan de top.", zei ze. Toch heb ik veel van haar geleerd, maar dat kwam pas toen ik begreep dat ze me voor het lapje hield. Op een middag kreeg ik onverwachts vrij. Ik naar huis om haar te verassen. Ze merkte niet dat ik thuis kwam, en ik hoorde alleen het piepen van het bed. "De luie donder", maakte ik mezelf wijs. Toch sneed de waarheid al als een mes door mijn ziel. En toen het bed als het ware op al zijn poten stond te dansen, en ik haar hoorde zuchten en kreunen, en daardoorheen zijn gehijg, toen kon ik mezelf niets meer wijsmaken. In de kamer zag ik zijn jas hangen, over mijn stoel, Manfred. Ik wou eigenlijk in twee stappen de trap oprennen, om hem de kloten van zijn lijf te scheuren, en
haar, de geile teef, ik zou haar kop tegen de vloer kapot slaan... Maar meteen zag ik zo'n koude cel
voor me, waar ik dan jaren en jaren zou moeten boeten, voor haar zonden. Ik wilde weten van wie haar kind was. Was het ook van hem? Hoelang hield ze het al met hem? Op mijn kosten leven en maar feest vieren. En ze was zelfs te lui om ook maar mijn rug te wassen. Ik zou ze krijgen, kapot zou ik ze krijgen en ze zouden weten waarom. Twee maanden later werd Manfred gevonden. Hij had een vreemd ongeluk gehad en werd met een
ingeslagen schedel gevonden. Ze was panisch, moest om hem janken zonder iemand iets te kunnen
zeggen. In haar angst liet ze mij een levensverzekering op mij en op haar afsluiten. Een groot bedrag
dat ik goed kon gebruiken. Haar kind moet toch van hem geweest zijn. Al had het haar ogen en niet de zijne. Verdomme, de wieg stond zelfs op de slaapkamer als ze met hem lag te rijden. Ik heb het meisje dan ook niet willen houden, en via de kinderbescherming weggedaan. "Ik kan het echt niet aan, ik kan het niet opvoeden". Ik had het drie jaar oude mormel ook wel samen met haar willen laten cremeren. He, wat is dat een vervelende periode in mijn leven geweest. Ik denk er liever niet aan terug. Ik heb toen met zoveel haat geleefd. Dat was niet goed, daar deed ik mezelf te kort mee. Gelukkig ben ik daarna wel rustiger geworden. Ik had vrede met mezelf, voelde me zuiver en rein en ik mocht blijkbaar doden. Heb je vijanden lief, ja zeker, waarom niet, maar begraaf ze eerst op het kerkhof. Dat lijkt me toch wel de juiste moraal. Doordat ik het leven naar mijn hand had gezet kreeg ik een soort van vrijheid, die de meeste
mensen niet hebben. Ik kon me veel vlotter bewegen, met een natuurlijk gezag, waardoor de meeste
mensen me graag mogen. . Ik loop naar het raam om van het uitzicht te genieten. Ik zie juist Debarones in haar Mercedes over
de bergweg voorbij rijden. Ze komt natuurlijk net terug van de corrida waar ze met Miranda
heengeweest is. Natuurlijk ben ik nooit meer getrouwd, maar als ik zeg dat de vrouwen me niets doen, dan zou ik
liegen. Je hebt ze toch wel nodig voor je gezondheid. We nodigden haar uit en we dineerden met ons drieën. Miranda was wel wat afwerend; met mij wilde ze niet mee. Maar het is ook wel leuk om weer eens Nederlands te praten. Bovendien wilde ze wel bij Debarones logeren. Ach, en dan is de buit eigenlijk ook al binnen. Debarones warmt haar dan gewoon voor me op en als het hapje klaar is dan schuift ze het gewoon aan me door. Vanmiddag zijn ze samen naar een corrida geweest. Vanavond ga ik weer gezellig met Miranda uit eten. Ik zal er vandaag wel achter komen hoe ze is. Al dat wachten maakt me hitsig als een stier. Ik toeter als ik het terrein van Debarones oprijdt en Miranda komt al naar buiten rennen. Helemaal
blozend, net een klein kind, of zullen hun ook hebben liggen te donderjagen. Ze duikt de auto in,
verdomme, wat ruikt ze lekker. Ik wil haar wel helemaal tegen me aan drukken, maar ze weert me
af: "Nee, we zouden toch eerst eten.". Ik draai de smalle bergweg naar Malaga in en ik word weer overweldigd door de schoonheid van
het landschap. Zij is ook stil en kijkt natuurlijk haar ogen uit maar dan piept ze opeens: "Wil je niet
even stoppen, ik moet echt hoognodig." met een klein stemmetje, alsof ze bang is. Miranda voelt zich doodmoe en staat te trillen op haar benen. Dat het zo gemakkelijk zou gaan. Ze
kijkt over de rotsen uit, naar beneden. Ze hoort nog de scherpe en doffe slagen door elkaar terwijl de
auto omlaag valt en tenslotte een doffe klap als de auto de bodem van het ravijn raakt. Verder niets.
Alleen in en film knalt zo'n auto dan in een vuurzee uiteen. In de verte ziet ze een auto de weg opklimmen. De lichtbundel die door de bochten links en rechts
zwaait lijkt wel het zoeklicht van afweergeschut, dat de lucht afzoekt naar vijandelijke vliegtuigen.
De auto komt dichterbij, sneller dan verwacht en dan schijnen de lichten haar vol in het gezicht. Ze
houdt een arm voor haar ogen. Als een crimineel, die zich afschermt voor het flitslicht van
journalisten. Debarones voelt die sterke emoties van Miranda en ze denkt aan haar pleegvader, zijn zure lucht als
hij op haar lag en aan die valse grijns van de pastoor toen ze tevergeefs te biecht ging. Even drukt ze
met volle kracht haar duimen tegen het stuur, alsof ze het verleden de ogen uit wil drukken. Echte liefde (De dikke dame)Iedereen heeft zo zijn seksuele voorkeuren. Zelf val ik op dikke dames. Ze kunnen me niet smerig en wanstaltig genoeg zijn. Om met deze dames in contact te komen heb ik een tijd in de thuiszorg gewerkt. Maar het werk viel vies tegen, want ik kreeg alleen de vervelende mannelijke patiënten die anders de verpleegsters onder de rok grepen. Die mannetjes waren soms helemaal niet zo kwaad, ze wilden alleen een kneepje in hun kloten in plaats van een kneepje in hun wang, maar daar voelde de dames van de thuiszorg zich te goed voor, terwijl ze wel heel lief en zorgvuldig stinkende pusbuilen uitknepen en verbonden. Ze zouden die stervende mannetjes toch best een prettig sterfbed kunnen geven. Maar ja, hoe vrijgevochten we ook zijn, fatsoen vinden we blijkbaar belangrijker dan een mooie dood. Ik werkte alleen maar bij de thuiszorg om de dikke dames in hun ziekbed te mogen beminnen. 'sNachts droomde ik ervan hoe ik met een heftruck zo'n dame het bed uit zou takelen en daarna voorzichtig in een reusachtige ronde badkuip zou tillen, waarbij het water over de randen van het bassin heen stroomde. Dan werd ik met plakkend ondergoed wakker en kon ik me verschonen. Verder bleef mijn liefdesverlangen onvervuld. Daarom heb ik een advertentie gezet voor een werkster om het huis schoon te maken. "100% discreet", want de dame mocht best wel getrouwd zijn. Er reageerde verschillende vrouwen. De een na de ander liet ik langskomen, allemaal stevige vrouwen die van aanpakken wisten. De meesten wel vette zwijnen die mijn hart sneller lieten kloppen. Vooral Herta, die een sterke chloorlucht verspreidde, mocht me bekoren. Ze woog ongeveer 120 kilo en had enorme borsten. Het vet lilde om haar buik en bovenarmen en ik stelde me ook haar dijen voor als een lillend feest van verrukking. Ze zei dat ze graag voor me wilde werken en ik had het gevoel dat we elkaar volledig begrepen. 'sNachts lag ik met open ogen van haar te dromen. Ik stelde me voor hoe ze in een openhangende nachtpon over de vensterbank naar buiten zou buigen. Haar kilozware borsten zouden als twee watermeloenen zover omlaag hangen dat ze bijna de grond raakten en om dat enorme lichaam te omarmen zou ik mijn armen helemaal moeten spreiden, als een stervende Christus. "Moeder, moeder", riep ik onwillekeurig en ik voelde me als opgetild in haar enorme armen, mijn hoofd tussen haar borsten en ik viel heel zacht en rustig in slaap. De volgende dag zou Herta langskomen om het huis schoon te maken. Misschien had ik mezelf helemaal ongewassen moeten laten, zodat ze meteen zou begrijpen welk meubelstuk ze het eerst onder handen moest nemen. Met een natte dweil zou ze dan de kopkaas van mijn lid vegen, voor ze me in haar binnenliet. Maar in de zenuwen ging ik juist onder de douche. Ik boende mezelf met een groot stuk huishoudzeep tot roodwordens toe en daarna wreef ik me met een badlaken droog. Hoe zou ik straks wel niet op dat lillende lichaam liggen, zou de chloorlucht echt uit al haar poriën wasemen? Om haar hartstocht te prikkelen wreef ik een vingerpuntje groene zeep in mijn natte haren. Ik had het aanrechtkastje helemaal voor haar ingericht met schone zemen, sponsen, WC-reiniger, chloor en ammoniak. Mijn hart sloeg al over als ik me voorstelde hoe ze straks de vloer zou dweilen, waarbij ze mij een vol zicht op haar lillende billen zou gunnen. De mens is toch voor het geluk geschapen. Hoe lang zou ze wachten voor ze me zou omarmen en ze de etensresten tussen mijn tanden op zou likken. Helaas, ik had Herta niet goed begrepen. Ze was een echte poetsmadam, maar ze zag het niet zitten om mij op te wrijven tot ik helemaal zou stralen en glimmen. Ze gunde me zelfs geen zicht op haar dijen en billen als ze op haar knieën en met haar hoofd in het keukenkastje mijn schoonmaak middelen zou controleren. Terwijl ik in mijn hartstochtelijkste fantasieën juist dan toe zou slaan. Zij met haar hoofd in het keukenkastje zou dan de flessen met chloor omstoten, zodat het bleekmiddel over de keukenvloer liep terwijl ik in haar leeg zou lopen. Maar niets van dat alles. "Als ik de volgende keer kom moet u wel eerst het huis opruimen, anders kan ik niet schoonmaken", zei ze bijna kribbig en ze gaf me een boodschappen briefje met daarop de schoonmaakmiddelen die ik toch vergeten had om voor haar in te slaan. Ik stond zo dicht bij haar dat ik haar adem rook. Een heerlijk parfum van haring en zure bommen. Ze droeg zelfs halfhoge rubber laarzen, maar het leek alsof ze me niet zag staan. Ik had haar helemaal verkeerd ingeschat, ze wilde gewoon in alle rust over de vloer rondkruipen, zonder een minnaar die zich aan haar zou verlustigen. Door haar hooghartige houding voelde ik me opeens een ranzige gluurder. "Ja mevrouw", zei ik en ik sloop weg om de schoonmaak middelen voor haar te kopen. Eigenlijk had ik haar meteen moeten ontslaan, maar haar imponerende gestalte en mijn eigen verliefdheid op die vleesberg, weerhielden mij om haar zo wreed te kwetsen. Twee maal in de week zou ze het huis schoonmaken. 'sAvonds was ik uren in de weer om het huis piek fijn op te ruimen, zodat ze met alle behagen het vuil kon opnemen, en kon poetsen, dweilen en wrijven. Ze had de sleutel opgeëist en voor ze kwam zorgde ik dat ik weg was. Ik communiceerde enkel via kleine boodschappenbriefjes met haar. "Herta, wil je vandaag ook de badkamer meenemen", schreef ik dan op zo'n briefje, eigenlijk bedoelde ik "Lieve Herta, mag ik je in de badkamer nemen?" maar na die eerste blik vol afschuw en minachting zou ik dat nooit meer aan haar durven vragen. Ze maakte dan de badkamer schoon. Zelfs de douche maakte ze dan helemaal schoon zodat de kranen blonken. Bovenin de prullenbak lag dan het plukje schaamhaar dat ze uit het afvoerputje van de douche gepeuterd had. Ik wist niet of ik dat als een verwijt of als een uiting van liefde moest opvatten. Ook neusde ze rustig in de wasmand met vuile was. Het vuile ondergoed dat ik zorgvuldig uit het zicht gelegd had lag dan bovenop. Wat wilde ze eigenlijk van me? Speelde ze een spelletje met me. Ik was me ervan bewust dat ik niet de enige man was waar ze schoonmaakte. En de meeste gezonde mannen verlangen toch net als ik naar een vrouw waaronder je door haar gewicht verpletterd wordt. Misschien had ze al genoeg vertier en stond ik gewoon in de wacht. Toch voelde ik me miskend en werd steeds onzekerder. Ik hoefde maar aan haar te denken of ik ging hangen. Uiteindelijk schreef ik een briefje "Herta, ik ga zes weken met vakantie, dus vandaag is voor het laatst." Die nacht schreide ik bittere tranen, stelde me weer voor dat ze me met haar armen en benen zou omvatten en eindelijk, eindelijk zou beminnen: "Ach, lieverd, het was alleen maar een spelletje, ik hou wel vreselijk veel van je." Het gaat me heus niet alleen om de sex, ik zou ook met haar willen leven. Naast haar slapen in een groot eikenhouten bed, verstevigd met betonblokken. En 'sochtends zou ik met haar willen ontbijten, ik gewoon, heel bescheiden, twee boterhammen met centimeter dikke bloedworst en zij zou dan pannenkoeken eten met daarop drie of vier halfzacht gebakken eieren, zodat het eigeel langs haar mond omlaag zou lopen. Dat zijn toch gewone, heel huiselijke en kleinburgerlijke verlangens, een vrouw, een bed en een rijtjeshuis. Ik ben inderdaad zes weken met vakantie geweest. Het liefst was ik naar Amerika gegaan, waar zowat elke vrouw zo dik is dat ze zich in een rolstoel moet voortbewegen, maar daar had ik het geld niet voor. Dus ik heb in Duitsland in een klein pension gezeten. De gastvrouw voldeed ook volledig aan mijn schoonheidsideaal, en schonk 'sochtend verse room op de koffie, maar haar echtgenoot hield me nauwlettend in het oog. Bovendien maakte het geweer dat nonchalant aan de keukenmuur hing me wel duidelijk dat ik me hier geen uitspattingen kon veroorloven. Dus ik hield overdag maar lange wandelingen en besprak 'savonds met de gasten de flora en fauna van de prachtige natuur. Natuurlijk had ik voortdurend het gevoel dat ik op de verkeerde vakantie was, in het verkeerde lichaam en in de verkeerde tijd. Toch bleef ik dapper doorlopen en kreeg stevige benen. "Zou Herta als ze me nu zag dan wel op me vallen?" vroeg ik me af als ik in de badkamer naar mijn gespierde dijen keek. Toch maakte ik me geen illusies meer. Misschien viel ze wel juist op heel magere spillebenen, en al viel ze op mannen met gespierde dijen, dan zou ze toch niet op mij vallen. Na zes weken koffie met verse room was ik wel weer rustiger geworden en dacht ik niet meer aan haar. Met een zij volvette spek reisde ik naar huis terug. Die spek zou ik aan mijn geliefde geven die ik nu wel zou vinden. Een vrouw nog dikker dan Herta, en samen met haar zou ik kreunend en zuchtend door het bed zakken, en misschien zelfs door de vloer, zodat we in een speciaal voor ons ontworpen woning zouden moeten leven. Teder streelde ik de zij spek die ik met me mee droeg en ik had volledig vrede met mezelf. Ranzig? Nee niks ranzig. Ik had alle recht om er te zijn en ze zouden het weten ook. gbuisman oktober 2004 Op het verhaal Echte liefde (De dikke dame) kreeg ik nogal veel kritiek van de dames. Als apologie schreef ik toen het volgende verhaal. Vertel het aan JezusGisteren kreeg ik mijn broer aan de telefoon. Ik zou over hem ook wel allemaal verhalen kunnen vertellen, maar goed, ik heb nu begrepen dat ik dat beter niet kan doen. Hij had trouwens niet zo veel te vertellen, hij belde alleen voor de gezelligheid op. Dat doet hij wel vaker als hij teveel gedronken heeft. Hij had al gauw door dat er iets met me aan de hand is. "Hoe gaat het met de schilderclub", vroeg hij. "Goed", zei ik naar waarheid. Ik zit daar samen met een stel dames van middelbare leeftijd. Ik ben de enige man en wordt op handen gedragen. Meestal zeg ik niet zo veel en ik laat me de aandacht maar aanleunen. Ik kan ook wel aardig schilderen. Ik hoor wel bij de besten van het clubje, dus ik hoef me ook niet te generen. Soms heb ik helemaal het gevoel alsof ik weer op de middelbare school zit. Echt leuk en gezellig. "Maar wat is er dan met je aan de hand" "Ach, het weer, het regent en het regent maar, straks zakt het huisje helemaal in het moeras weg. Ik vind dit niet prettig." "Je moet maar een roeibootje kopen.", lachte hij. Als broers hadden we altijd veel rivaliteit. Ik ben de jongste, en bij het stoeien klom hij bovenop en dan ging hij "spierballen rollen". Het heeft me goed gehard. Later kon ik hem aan, en klom ik bovenop hem en ging ik "spierballen rollen". Maar hij had nooit geleerd om tegen zijn verlies te kunnen dus het stoeien was toen gauw voorbij. Ik hoorde hem een bierflesje openen en een glas volschenken. "Je doet toch wel rustig aan?", vroeg ik bezorgd. "Ja, maak je geen zorgen, met die leverziekte van mij kan een slokje heus geen kwaad. Ik ben nu toch afgeschreven en zal er echt niet eerder door doodgaan." Hij drinkt heel behoorlijk sinds hij van zijn vrouw af is. Als je wist wat voor wijf dat was, dan zou je verwachten dat hij opgelucht was, maar hij mag de kinderen niet meer zien. Zijn ex had hem helemaal zwart gemaakt. "Heb je nog wat geschreven", vroeg hij. "Ach", zei ik. Nu had ik zin om te zwijgen, maar goed, ik heb natuurlijk ook mijn trots. "Ja, ik heb nog een heel leuk verhaal geschreven, misschien herken je jezelf er wel in." Ik las een stukje voor, hij moest hartelijk lachen. "Ja, je lacht wel, maar de dames vonden het alleen maar schunnig." Nu lachtte mijn broer helemaal. "Heb je het hun dan laten lezen? Wat ben je toch ook een lul. Vrouwen hebben toch helemaal geen gevoel voor humor, wanneer kom je daar dan eens eindelijk achter. Je denkt zeker ook nog steeds dat je met een vrouw een serieus gesprek kunt voeren. In wat voor wereld leef je eigenlijk. Je kunt vrouwen enkel alleen maar naar de mond praten en dan zijn ze nog niet tevreden." Hij was goed op dreef. Ik vroeg me af hoeveel hij al gedronken had. Zou hij straks ook nog gaan janken. Zo had ik hem ook al eens aan de lijn gehad, maar toen was hij nog maar net van zijn vrouw af. Waarschijnlijk zou hij nu alleen maar flink uit varen. Ik legde de hoorn maar naast het toestel. Ankie keek me vragend aan. Ik heb zelf wel een tof wijf, waar ik goed mee kan lachen, maar misschien is ze ook niet helemaal normaal, want ze zit drie maanden van het jaar in de psychiatrische inrichting. Toch zijn we al meer dan tien jaar bij elkaar, dat wel en zij heeft me laten zien hoe je “houden van” moet leren. "Ik neem hem wel", zei ze en ze liep naar de telefoon. Als ik iets een kreupel koppel vind dat is het wel mijn broer en Ankie. Ze liggen elkaar absoluut niet. Hij durft eigenlijk geen zinnig woord tegen haar te zeggen omdat hij bang is dat ze gek is. Ik heb hem ook wel eens kwaad het huis uit gestuurd omdat hij zo achterlijk tegen haar deed. Praatte hij met mij over haar waar ze zelf bij zat! Ankie is gewoon een heel lieve en aardige vrouw, al kan zo ook wel schelden als de beste. Van haar heb ik nog beter leren vechten als van mijn broer. Ze is een echt wilde straat kat, maar na alle jaren zijn we wel handtam naar elkaar geworden. Maar ja, hoe je met vrouwen om moet gaan leer je natuurlijk niet van haar. Daarvoor kan ze veel te veel hebben. De meeste vrouwen verbeelden zich dat ze de prinses op de erwt zijn, alsof het niet genoeg is om gewoon een prinsesje te zijn. Waarom ook nog klagen en ontevreden zijn. Ankie babbelt wat in het wilde weg. Zou hij wel begrijpen hoe lief en aandachtig zij tegen hem spreekt. Of zou hij helemaal als verkrampt met het bierglas in zijn handen zitten wachten tot ik de hoorn weer in mijn handen neem? Wat begrijpen mensen elkaar toch slecht. Ik lees het verhaal nog eens door. Ja, het is wel zo ranzig als de pest, maar leuk is het toch wel. Wat een aardig mannetje heb ik beschreven, hij zou nooit een vrouw kwaad doen en hij loopt zich zelf maar te overschreeuwen. Ja, ik had natuurlijk wel moeten begrijpen dat het geen Viva verhaaltje is, dat is zo, het is toch meer een verhaaltje voor in de Nieuwe Revu. Daar staan ook van die prachtige literaire strips in, zoals "Pardon Lul" van Henk de Kort en "KlepSeiker" van Eric Scheurs. Die zijn zelfs flink wat rauwer als mijn verhaaltje en ik moet daar meestal toch ook hartelijk om lachen. Dat zijn uiteindelijk ook alleen maar verhaaltjes over heel aardige en lieve sukkels die zichzelf stoer lopen te overschreeuwen. Ik ben er eigenlijk wel trots op dat ik van dezelfde generatie ben als die kunstenaars. Ja, maar dat vrouwen die strips niet pruimen had ik natuurlijk wel moeten weten. Wat ben ik zelf eigenlijk een sukkel. Ankie is nog niet uitgepraat. Ze vertelt uitgebreid hoe ze door de regen naar huis gefietst is. Het zal hem toch wel goed doen. Ik vouw de velletjes papier, waarop het verhaaltje staat, weer zorgvuldig op en doe het in het mapje met de andere verhaaltjes. Het is toch veel te mooi om te verscheuren. Maar met azijn kun je geen vliegen vangen, dat is ook waar. Ik zou wel een verhaaltje willen schrijven dat de dames zo leuk vinden dat ze in hun broek pissen van het lachen. Ik heb alleen geen idee hoe ik dat moet doen. “Hij wil jouw weer” zegt Ankie en ik neem de hoorn over. Hij zit verdorie te snotteren. Straks krijgt hij nog zo'n uitgezakte kop met van die hangwallen onder zijn ogen. Maar goed, er zijn ook vrouwen die daar op vallen. “Als Magda je zo zou zien, dan zou ze zich doodlachen.”, zeg ik. Magda is zijn ex. “Magda kan me doodvallen”, schreeuwt hij tussen twee uithalen door. God o god zeg, en dan is hij al vier maanden van haar af en janken als een klein kind. Ik zou me bijna voor hem schamen. Ik kijk naar buiten, het regent nog steeds. Ach ja, de herfst doet de blaren vallen. “Ben je er nog? Hoeveel heb je gedronken? Waarom ga je niet slapen?” Bah, wat zijn die doordrinkende alcoholisten toch smerige mensen. “Bel maar op als je weer nuchter bent.” Maar straks weet hij geeneens dat hij me gebeld heeft. Nu hij zo als een gek bezig is zou ik haast nog liever Magda als zuster hebben dan hem als mijn broer. Ik hou de hoorn een stukje van mijn oor. Ankie is naar de keuken dus ik kan hem haar niet geven. Zal ik naar zijn kinderen vragen om hem te pesten? Het is allemaal zo godvergeten gênant. En liefdesverdriet kan het niet wezen, want dat hij het bij dat wijf uithield was gewoon een wonder, het is alleen maar gekrenkte trots. "Niet ophangen, niet ophangen" dreunt het door mijn kop, want je weet nooit wat iemand in zijn radeloosheid gaat doen. Ik ben maar blij dat Magda de woning heeft, want in gedachten zie ik hem al in dat rare zoldergat naar de vliering hangen, maar ja, de galerijflat waar hij nu woont maakt het haast nog gemakkelijker; hij hoeft de buitendeur maar open te doen en hij kan springen. "Weet je wat, ik ga weer een ander verhaaltje schrijven, speciaal voor jou, over Magda, en dan lees ik je dat morgen voor. Ik ben nu toch op dreef en anders weet ik niet wat ik met mijn literaire talent aanmoet." Eindelijk moet hij lachen. "Ja en maak het maar lekker grof" zegt hij, "dan stuur ik een copie naar Magda op." Dat lijkt me een goed idee, dan loopt ze natuurlijk weer meteen naar de kinderbescherming en dan mag hij de kinderen helemaal nooit meer zien. Lijkt me maar beter ook, want ik heb die snotneuzen toch nooit gemogen. – oct 2004 - Allerzielen 2004Vanmiddag is er een feestelijke voorlichtingsdag in het Stadspark over een nieuw water project hier in de buurt. De stadsecoloog zou er ook zijn en ik wou wel weer eens met hem babbelen. Tegen tweeën ga ik erheen. Het is koud. De feestgangers hebben verbeten gezichten van de kou en de verwaaide voorlichtingskramen en feesttenten maken een desolate indruk Ik zet mijn fiets tegen het paviljoen en loop meteen door naar de allerlaatste tent. Wout Veldstra komt van achter uit die tent aanlopen. We groeten elkaar en ik vraag hem maar naar de stand van zaken over verschillende onderwerpen. Ik had hem al een hele tijd niet meer gezien en nu ik zo vlak voor hem sta maakt hij een oude en vermoeide indruk. Een oude maar vriendelijke man. "Het lijkt me ook wel een rotbaan, stadsecoloog, je zit steeds maar tussen twee vuren.", zeg ik om hem op te beuren. "Ach", zegt hij, "het valt best wel mee." en ik heb het gevoel dat hij me in wijsheid overtreft. Ik neem wat folders mee en dan ga ik bij de andere kramen langs. Er lopen ook wat buurtgenoten rond, maar ik maak geen praatjes. Als ik alles gezien heb wil ik maar boodschappen gaan doen. Het laatst ga ik bij het voorste informatie tentje langs. Er zitten twee grietjes met wild beschilderde oogleden. Het kan natuurlijk nooit geen kwaad om even hun troostrijke nabijheid te zoeken. Ze proberen me meteen voor een excursie te strikken. Een excursie naar Leegkerk onder leiding van de stadsarcheloog. Ik heb hem nog nooit ontmoet, maar heb hem wel hoog zitten dus het moet best interessant zijn. Het kost toch nog twee Euro maar de excursie staat wel op het punt te beginnen. Het is een groep van acht personen. Er zit zelfs een kennis van mij bij. Met een klein busje rijden we over de snelweg naar Leegkerk. Anders rijd ik er alleen op de fiets langs of onder de snelweg. Nu kan ik vanuit de hoge bus alle kanten op kijken. Voorbij de Suikerfabriek draaien we de provinciale weg naar Hoogkerk op Wat lijkt die drukke en lawaaiige wegen smal vanuit zo'n busje. In een oogwenk zijn we er en we stappen uit. Buiten staat de stadsarcheoloog, Kortekaas, al op ons te wachten. Hij maakt een heel frisse en vriendelijke indruk. Het busje verdwijnt weer en we lopen een vijftig meter langs de weg en dan een weiland is. We staan iets hoger dan de weg, maar die bult blijkt een eeuwenoude wierde te zijn. Misschien denk je dat een wierde eigenlijk een terp is. Maar terp is de friese benaming en betekend alleen maar 'dorp'. Wierde is de veel algemenere naam voor een kunstmatige heuvel. Kortekaas laat ons zien hoe je met een grondboor een bodemprofiel tevoorschijn kan toveren. De twee andere mannen helpen hem om de ijzeren buis metersdiep in de grond te drukken. Zelf houd ik schone handen. Eigenlijk valt er maar weinig te zien. Enkel maar zwartgrijze klei maar de stadsarcheoloog wijst ons allerlei details. Er komt zelfs een klein potscherfje voorbij. Als je niet beter wist zou je denken dat het een steentje was. De wierde is in een keer opgeworpen, in ongeveer 1200. Hij staat meteen op de kleigrond. In de eeuwen daarvoor is er op deze overgang van land naar zee en met een wegzakkende bodem een dik veenpakket ontstaan van zo'n twintig meter dikte. Daarna is men op het veen gaan boeren en daardoor is het veen heel snel ingeklonken, of eigenlijk gewoon verbrand, verteerd, omdat het droog boven het wateroppervlak kwam te liggen. In de twaalfde eeuw is een een stormvloed overheen gegaan die de laatste veen resten heeft weggeslagen. Boeren net zo als wij zijn toen misschien met honderden verdronken. Meteen daarop heeft men het land weer in bezit genomen en toen heeft men die wierden opgeworpen, ze zijn allemaal in een keer met plaggen gemaakt. Ik moet er niet aan denken dat ik met mijn hernia de ene vracht plaggen na de andere moest steken en sjouwen. IJzer zal men toen wel gehad hebben, maar misschien heeft men die plaggen ook wel met houten schoppen gestoken. Maar die boeren waren natuurlijk jonger en lang voordat ze vijftig werden waren de meesten al op het kerkhof begraven want God was toen nog een rechtvaardige God. We lopen langs een weggetje naar het kerkje verderop . Af en toe raast een auto voorbij, zodat we in de berm moeten gaan staan. De weilanden met de bulten en oneffenheden zien er slecht onderhouden uit. Verderop rent een troep paarden, en helemaal in de verte in een nevel van stoom zie je de Suikerfabriek van Hoogkerk. Ik zorg dat ik in de buurt van de stadsarcheoloog loop zodat ik goed kan horen wat hij vertelt. Links en rechts van het pad is het slotenstelsel nog net zo als het 800 jaar geleden aangelegd is. Ook het pad waarlangs we lopen is uit die tijd. De oneffenheden in de velden geven aan waar vroeger nog andere sloten gelopen hebben, die zijn rond 1500 dichtgegooid bij een herverkaveling. Je kunt een dichtgegooide dwarssloot inderdaad heel duidelijk zien. Bij het kerkje moeten we op het busje wachten. Kortekaas wijst in de verte andere wierden aan. Ook het kerkje staat op een wierde en op het kerkhof eromheen groeien de bomen tot ver boven het kerkje uit. Vroeger vond ik dit lege land bijna vijandig, maar deze ruimte is heel beschut. Het kerkje is ook uit de 12de eeuw, dus het is gebouwd door diezelfde pioniers die de wierden opwierpen. Kaal en zilt moet het hier toen geweest zijn. Ik loop er eens omheen. Overal staan schots en scheef de grafstenen. Echte veel zijn het er niet. 1920, 1908 en en enkeling met achtienhonderdzoveel. De stenen uit de negentiende eeuw zijn van zandsteen en te verweerd om te lezen. Iemand wijst me op een graf met 1975. Heel recent. Het ligt naast twee graven uit 1922, Het is allemaal familie, ouders denk je eerst, maar als je beter leest dan zie je dat het drie zussen zijn. Twee zijn heel jong gestorven, de een twaalf jaar oud en de ander zeventien. De ouders met hun nooit geheelde verdriet zijn er natuurlijk ook allang niet meer. Iets verderop zijn een paar graven die wel helemaal in de grond gemetseld zijn, als een grafkelder. De stenen zijn al vrijwel onleesbaar verweerd. Het moeten rijke mensen geweest zijn. Iemand wijst me erop dat drie stenen toch wel erg klein zijn. Dat moeten kinder graven zijn. Zo rijk en toch waren ze niet in staat om te voorkomen dat hun kinderen stierven. De bus komt eindelijk om ons op te halen en we stappen in. We rijden nog een cirkel door de weilanden. Ik stel me voor hoe daar in het lage land na een stormachtige springvloed, de wierden als kleine eilandjes liggen in een zilveren zee. Ver weg kon je dan het loeien van verdwaalde koeien horen. Verderop rijden we opeens langs een totaal vervallen villa. Het maakt een prachtig spookachtige indruk. 'Woont dat vrouwtje er nog', zegt de dame die achter me zit. In die ruïne schijnt inderdaad iemand te wonen. Een al bejaarde dame, die er niet weg wil omdat ze aan die plek gehecht is. De mensen hier kunnen verdraaid koppig zijn. Ze heeft wel kinderen, maar hoe zou ze hier leven. Er zou ook een artikel over haar in de Panorama hebben gestaan, op twee pagina's. Natuurlijk veel foto's, denk ik. Ik vraag me af hoe dat mensje daar leeft. Ze moet toch een afstammeling van die wierdenbouwers zijn. Maar haar huis lijkt nog het meest op een vervallen klooster waarvan de ruïnes ook hier en daar in het landschap verborgen liggen. In het Stadspark is de waterdag al op z'n end. De tentjes worden afgebroken. Ik voel me hier, in dit park met de bomen in volle herfstdracht even volkomen verloren. Daar bij het kerkje voelde ik me veilig en geborgen en ik kan me goed voorstellen hoe zo'n oude vrouw daar in de geborgenheid van die ruïne wil blijven wonen. 'sNachts droom ik over een vrouw en haar jeugdliefde. Alles heel mooi en romantisch. Maar de jongen is een Duitser, die in de eerste wereldoorlog kapot geschoten werd. Het zou een mooi verhaal zijn, om die vrouw daar in die ruïne zo'n jeugdliefde te geven. En dat ze daarom daar blijft leven, niet om haar kinderen, niet om de herinnering aan haar man, maar om de herinnering aan een onnozele jongen, waar ze ooit, jaren geleden, verliefd op was. Maar de eerste wereld oorlog kan het niet zijn geweest, het moet de tweede wereld oorlog geweest zijn en dan heeft ze met de bezetter gevreeën. Maar het was natuurlijk doodgewoon een Duitse soldaat, een jongen van negentien en zij een meisje van zestien. Dat zou goed kunnen, want dan moet ze nu ook al eind zestig zijn. En dan is hij later ook ergens kapotgeschoten, nooit meer teruggekomen en heeft ze hem nooit mogen betreuren, want met de bezetter ga je toch niet om. Zo heeft ieder wel een grote liefde, de ware die voor je bestemt is, en waar je misgrijpt, of die je misloopt en niemand begrijpt waarom. En zo zijn we allemaal als een klein kerkje op een wierde. Misschien wel beschut door hoge bomen, maar overal om ons heen de grafstenen, van al die ongewenste doden. AlleenIk ben ziek. Ik lig in bed met een suizend hoofd en pijn achter mijn ogen. Buiten regent het en in de andere kamer staat de radio aan. Ik voel me te ellendig om op te staan en de radio uit te doen. Ik lig half onder mijn dekens en voel me als verlamd. Sinds ik alleen woon is dit wat ik het meeste vrees, ziekte en de dood. De kat komt miauwend de slaapkamer binnen. Ze springt op mijn bed en dan gaat ze op me trappelen. Natuurlijk blijft ze doorgaan totdat ze eten krijgt. Ik kom overeind en als een slaapwandelaar wankel ik naar de keuken. Ik doe een handvol brokken in haar bakje. Ik voel me heel vies, mijn huid plakt. Ik weet dat ik ooit sterven zal. Zal het nu dan zover zijn? De hele keuken is vies. Het aanrecht is volgestapeld. Ik til een deksel va een pan en zie een groenig schimmel. Hoe laat zal het zijn? Drie uur, vier uur? Het moet wel in de middag zijn. Ik sta te trillen op mijn benen. Ik wil me douchen maar voel me veel te moe. Opeens gaat de telefoon. Dring, dring. Drie, vier, vijf keer. Ik wacht tot het bellen over is. 'Paracetamol', denk ik, 'of hoe heet het, Ibuprofen.' Maar dan lig ik weer in mijn bed, een punt van het laken over mijn ogen getrokken. Buiten druipt de regen en binnen kakelt de radio. Ik heb hem dus niet uitgezet. Ik lig zonder te luisteren. Het is alsof ik op de bodem van een enorme put lig. Ik wil omhoog, omhoog, maar voel me steeds dieper wegzakken, alsof er een enorm gewicht op me drukt. Ik probeer me uit mijn halfslaap omhoog te worstelen, maar zak nog dieper weg als in een droom en dan opeens in een flits, ben ik dertig jaar terug en ik kijk weer door die kier in de deur. Ik hoor het gevloek van mijn vader en ik zie mijn moeder. Ze ligt op de grond met loshangende haren en ze houd een arm boven zich om de slagen van mijn vader af te weren. Ik schrik wakker. Het is midden in de nacht. Die nachtmerrie uit het verleden nog helder voor mij. Door de schok voel ik me klaarwakker en heel helder, net alsof ik al uitgeziekt ben. Ik denk terug aan dat verleden. Hoe vaak heb ik die ruzies tussen mijn ouders niet meegemaakt. Ik wilde er nooit meer aan terug denken. Die laatste keer stond ik samen met mijn broertjes op de gang. “We gaan,” zei ik. Heel stil hebben we onze jasjes aangedaan,. gewoon over onze pyama's heen en daarna zijn we naar buiten gegaan, de straat op. Het was midden in de nacht. We hadden wel onze schoenen en sokken aangedaan, alleen Hansje niet, de jongste. Hij was nog maar vier jaar oud. Een mevrouw heeft ons toen naar het politiebureau gebracht en daar kregen we grote glazen melk. Hoe zouden ze aan die melk gekomen zijn? We mochten die nacht in de cel slapen. De deur bleef open staan. Ik lig in bed en kan niet meer slapen, de beelden spoken door mijn hoofd. Ik heb honger en maak een boterham klaar. Ik hoef niet te kotsen, dus ik moet al flink opgeknapt zijn. Ik ga weer op het bed liggen. De herinnering aan mijn moeder spookt door mijn kop. Ik was al helemaal vergeten dat ik ooit een moeder had en nu zie ik juist dit beeld. Zij op haar zwakst. Wie laat zich ook slaan? Een vrouw moet voor haar kinderen zorgen in plaats van zich af te laten beulen. Ik ril alsof ik nog steeds ziek ben. Het hele huis lijkt wel te stinken. 'Mamma', zeg ik. 'Mamma.' Langzaam en bedachtzaam en ik voel me net een baby'tje. Het geluid van mijn stem klinkt kalmerend, maar tegelijkertijd heb ik het gevoel alsof er een afgrond geopend wordt. De wanhoop vrees ik nog meer dan de dood en ik geef niet toe aan het verdriet. Ik lig heel stil op mijn bed en ik laat geen traan toe. 'Mamma' zeg ik nog een keer, 'Mamma', als om mezelf te tarten. Ik ben zelfs haar naam vergeten; ik wil die gewoon niet meer weten. 'Pappa' zeg ik. 'Pappa.' Het laatst heb ik alleen zijn stem gehoord, scheldend en vloekend, vol woede. Pas veel later, toen ik de stank van bier en jenever weer rook begreep ik pas hoe dronken hij altijd was. "Pappa, Mamma", zeg ik, om mezelf te plagen. Het lijkt net een kinderrijmpje; "Pappa, Mamma,... Anna..." Anna, mijn ex. Waarom wou ze ook een kind? Ze had mij ook als kind mogen hebben. Niet alleen als haar man, maar ook als haar baby. Wat vond ik het fijn in haar armen, maar kinderen wil ik niet. Ik wil geen ongeluk in de wereld zetten. Ik heb wel geleerd om hard te zijn en om niet te klagen. Groots te lachen en te genieten, maar van binnen vreet de pijn, nog steeds, als een klauwende hand, die soms aan mijn hart, soms aan mijn maag en soms aan mijn darmen scheurt. Dat wil je toch niet op een kind overbrengen. Waarom begreep Anna dat niet. Ze had mij toch. En ik wou ook wel als een klein baby'tje aan haar tietjes zuigen. Waarom begreep ze me niet. Sinds ze weg is ben ik bang en voel ik me alleen. Ik kan niet slapen. Alles lijkt vies en vuil, maar ik heb voel me nog niet sterk genoeg om ook maar iets op te ruimen, Ik ga de kamer in en ga op mijn stoel zitten. Ik denk terug aan die tehuisjaren. De leidsters die voor me zorgden. Ze mochten me wel en wat waren ze lief. Juf Sonja was wel mijn favoriet. Ze had grote stevige armen, maar me vertroetelen en kussen als een lief kindje, nee dat deed ze toch niet echt. Alleen ''savonds, als ze me instopte dan kreeg ik wel eens een dikke kus, terwijl de andere kinderen om haar riepen om ook ingestopt te worden. Anna. Ik wou dat ik lekker met mijn hoofd tussen haar borsten mocht liggen en dat ze me zacht zou strelen. Wat is het leven toch raar. Als ik wakker ben wil ik eigenlijk alleen maar in de armen van een geliefde liggen en slapen, heerlijk liggen en slapen, maar ondertussen ben ik wel bang voor de dood, alsof de dood geen heerlijk liggen en slapen is. Het is midden in de nacht, maar ik kan niet slapen. Soms zou ik wel een alcoholist willen zijn. Dan zou ik me steeds vol kunnen zuipen tot ik me helemaal huilend zou laten gaan. Een en al zelfmedelijden, maar ik ben gewoon hard en onverschillig. Als ik toch wakker blijf kan ik net zo goed een kop koffie drinken en wachten tot het licht wordt. Ik loop naar de keuken en warm de pot met oude koffie op. De kat loopt om mijn benen. Ik til haar op en houd haar als een baby'tje in mijn armen. "Mamma", zeg ik, "zeg eens Mamma", maar ze zegt niets, pas als ik haar weer loslaat zegt ze "Miauw". “Ik wil eten”, bedoelt ze daarmee. Misschien betekend Mamma wel net zo iets; Mamma, eten, mamma, liefde, want zonder moeder kunnen we wel, maar zonder liefde kunnen we niet. "Anna", zeg ik, half zangerig, de 'n' houd ik extra lang aan, "Anna". Opeens moet ik huilen; en ik voel me als dat jongetje daarbuiten, in mijn pyjama, met mijn broertjes aan mijn hand. nov 2004 ondergoedIk moet eens in de twee weken naar het Riagg. Voor straf. Een jaar geleden ben ik op de lingerieafdeling van de V&D betrapt. Ik had me heel onopvallend met een rek vol damesondergoed verenigd, maar op het hoogtepunt liet ik me toch teveel gaan. Een paar dames zagen mij en ze begonnen meteen te gillen. Zo ben ik toen betrapt. Ik werd meteen door een paar man van de bewaking naar een kamertje gebracht. Ik kreeg geeneens de tijd om mijn kleren goed op orde te brengen. Ik moest heel lang in dat kamertje zitten tot de politie eindelijk kwam. Af en toe ging de deur van het kamertje open en keek het een of andere leuke grietje naar binnen. Ik denk echt dat alle verkoopstertjes langs zijn geweest. Ze wilden me allemaal zien. En dan hoorde ik ze weer lachen en giechelen en het liefst zou ik helemaal onder het kleine tafeltje in de hoek wegkruipen. Ik schaamde me zo. Ik werd door twee vrouwelijke agenten opgehaald. Volgens mij hadden ze expres twee vrouwen gestuurd. Ik kreeg geeneens handboeien om en liep als een hondje achter hen aan. En door de hele zaak golfde het gegiechel en het gelach. Natuurlijk was ik ook te ver gegaan, maar de rechter was heel mild. Anderhalf jaar lang moet ik één keer in de twee weken naar het Riagg. Dat is alles. Ik loop daar nu al een tijd en elke keer moet ik een half uur met Marjon praten. Volgens mij is ze een psychologe, of misschien is ze geeneens een psychologe, maar een soort van maatschappelijk werkster, want veel zinnigs zegt ze niet. Maar ze is best geschikt en ze ziet er leuk uit. In gedachte zie ik een vrouw altijd in haar ondergoed. Dat is nu eenmaal mijn afwijking. Nou, die Marjon lijkt me wat leuk in haar ondergoed. Elke keer als ik voor een gesprek bij haar ben zou ik het liefst haar trui en haar rok uit trekken, alleen maar om te zien hoe mooi ze in haar ondergoed is. Zo ben ik nu eenmaal. Ik kan toch moeilijk gaan doen alsof ik anders ben. En zo heel gek ben ik ook niet, dat heeft Marjon me wel geleerd. Als je wist wat andere mannen allemaal doen, daar wordt je niet goed van. Ik ben alleen maar een keer bij de V&D tussen de lingerie betrapt en dat was het dan. Marjon is heel christelijk en ze is nog alleen. Ze is een echte christelijke maagd. Dat zijn wel de mooiste vrouwen die ik ken. Ik zou zelf ook wel christelijk willen worden, alleen maar om bij Marjon te liggen. Haar ogen lachen helder en de hele kamer ruikt het fris. Ze lijkt zich geeneens bewust hoe aantrekkelijk ze is, maar mijn hart klopt me gewoon in de keel. Ze zegt dat ik me moet leren uiten. Ik moet zeggen wat ik wil. Contact leggen. En dan lacht ze tegen me. En wat ik ook zeg, natuurlijk zeg ik niet wat ik wil, want dat wil ze helemaal niet horen. Toch vind ik het maar raar. Ik denk dat ik er veel meer aan had als ze voor mij gewoon haar kleren uitdeed, want ook zonder ondergoed is ze natuurlijk maar wat mooi. Nu zit ik daar maar met al mijn opgekropte spanning. "Hoe gaat het met je? ", vraagt ze. Ze heeft een grijsblauwe trui met een kraagje aan. In mijn verbeelding zie ik haar borsten door de stof heen. Ze draagt vast een witte beha, denk ik. Smetteloos wit. En een wit broekje. "Het gaat wel goed", zeg ik. Soms denk ik dat dit het doel van de therapie is. Ik moet daar maar zitten en rustig doen en dan raak ik vanzelf genezen. Maar in werkelijkheid voel ik me steeds gekker worden. Ik droom zelfs van haar. "Hoe is de laatste week gegaan", vraagt ze. "Wel goed", zeg ik. "Mooi", zegt ze en ze lacht vriendelijk naar me. "Ja, je bent mooi", denk ik. Ach en als ik niet bij haar mag liggen, dan wil ik ook wel bij haar zitten en naar haar kijken. Maar ze voelt zich maar wat ongemakkelijk, als ik met grote hongerige ogen naar haar staar. "Hoe gaat het met jou", zeg ik en ik probeer vriendelijk te lachen. "Wel goed", zegt ze. God wat zijn we al mooi op weg. "Daar ben ik blij om", zeg ik. Ik heb weleens gehoord dat vrouwen over hun man klagen omdat hij nooit iets zegt, maar Marjon zegt zelf ook nooit zoveel. Ik zou wel haar man willen zijn. "Ik ben deze zondag naar de kerk gegaan", verzin ik, Even schiet er een blos over haar gezicht. Ze kijkt me heel afwerend aan. Ze vind me veel te intiem. "Ik vond er niet zo veel aan, er hangt ook zo'n rare lucht in de kerk." Nu lacht ze weer en knikt me bemoedigend toe. "Ik heb daarna een lange wandeling gemaakt." Wat ik zeg doet er helemaal niet toe, als ik maar wat zeg tot het halve uur vol is. Eerst kreeg ik ook medicijnen mee. Ze geven je altijd medicijnen mee. Maar ik heb ze allemaal meteen door de wc gespoeld. Dat is het beste. Het is toch ook raar dat ik moet leren praten. Ik zie me al tegen een meisje vertellen dat ik tussen de rekken in de V&D betrapt ben. Dan rent ze gillend weg. Ik moet juist leren zwijgen. Nou, en dat kan ik wel. Mijn probleem is immers dat ik niet praten kan, dus het zwijgen zal wel lukken. Drie weken geleden heb ik een kado'tje voor Marjon gekocht. Bij Livera heb ik een setje ondergoed voor haar gekocht. Niets bijzonders, een heel gewone beha en een broekje. Ik wil niet te brutaal overkomen. Toch heb ik ook een paar sokken gekocht. Rode sokken. Het meisje aan de kassa pakte het netjes in. Natuurlijk is het een kado'tjes, dat begreep ze zo ook wel, al heb je ook mannen die het voor zichzelf kopen. Daar ben ik natuurlijk ook wel toe instaat, maar ik wil nu ook een inhoud bij het ondergoed. Ik heb er een sticker opgeplakt en er 'voor Marjon' op geschreven. Ik wist precies wat ik zou zegen, of beter gezegd, wat ik wou zeggen, want ik zag me al helemaal dichtklappen. 'sNachts, als ik in mijn slaap van haar droom, dan voel ik zelfs haar lichaam naast me. Haar kussen lijken helemaal echt, maar dan schrik ik altijd wakker en voel ik me alleen met mijn verlangen. Natuurlijk moet ik daar wat aan doen. In gedachten zie ik de kledingrekken in de C&A, dat lijkt me toch niet de plaats om een vriendin te vinden. Heb ik me niet goed gehouden in Livera, daar tussen al die stapels ondergoed en al die winkelende vrouwen om me heen. Niemand lachte en iedereen vond me maar wat normaal. Dus nu moet ik toch wel genezen zijn. De vorige keer dat ik op bezoek was had ik het pakje ook al bij me, maar ik durfde het niet te geven. Maar ik droom nu bijna elke nacht van haar. Als ik met haar praat dan lacht ze heel lief tegen mij. Soms moet ze zelfs om mijn grappen lachen. Ik moet maar dapper zijn. "Ik heb een kado'tje voor je." Ik houd het pakje in mijn uitgestrekte hand. Ze kijkt me afwijzend aan. "Ik weet niet of ik dat wel aan kan nemen", zegt ze. "Voor je verjaardag, ik hoorde dat je jarig was." Ze aarzelt en pakt het dan aan. Ze legt het op de tafel voor zich neer. Ik had me al voorgesteld hoe ze het pakje voorzichtig open zou maken. En dan zou ze blij naar me lachen en me met een dikke kus bedanken: "O wat mooi, en in mijn favoriete kleur!" Later als we elkaar beter zouden kennen, dan zou ze het ondergoed voor mij aantrekken, en ik zou mogen zien hoe mooi het zat. En daarna zou zij mijn kado'tje zijn. "Pak je het niet uit?" Met haar lange slanke vingers maakt ze het pakje open. Heel zorgvuldig, zonder te scheuren, precies zoals ik me voorgesteld heb. Ze vouwt het papier open, maar dan lijkt het wel alsof ze zit te kokhalzen. Ze kijkt me aan, met een geforceerde glimlach op haar gezicht. Volgens mij heb ik iets verkeerd gedaan, maar wat? "Vind je het mooi?" , vraag ik, maar ik weet al dat de rest van mijn leven zonder haar zal zijn. Zal ik nu ook geen gesprekken meer met haar mogen voeren? Misschien zou dat ook wel beter zijn. Ze kijkt me aan. Het pakje is op de vloer gevallen. Ze zegt niets. Een glimlach op haar gezicht geplakt en haar ogen branden vol woede. Misschien denkt ze wel dat ik het gestolen heb. "Ik heb het niet gestolen, ik heb het gekocht, ik heb het zelf gekocht." Ze zou toch trots op me moeten zijn. Blij dat ik het voor haar durf te kopen. Waarom houd ze niet van mij? Ik hou toch ook van haar. "Vind je het niet mooi? Ik dacht dat het je lievelingskleur was." Ze zit daar maar. Als versteend. De glimlach op haar gezicht lijkt steeds meer een rare grijns. Ze staat op en loopt naar de deur. "Ik ben zo weer terug", zegt ze. Ik ben helemaal geschrokken. Dit had ik niet verwacht. Dacht aan haar armen om mijn hals, haar lippen op mijn mond, en nu voel ik me weer als in die politiecel. Ik kijk naar het open pakje op de grond. Het ondergoed glanst me tegemoet. Smetteloos wit. Het wordt het me opeens teveel. Ik ga staan en maak mijn broek open en laat me gaan. nov 2004 (bron is een berichtje uit de krant, waarin stond dat een man in de V&D op de lingerie afdeling betrapt was omdat hij wel heel opgewonden geraakt was) |